Monoloog., 28 november 2005.
‘Ik zal altijd op je blijven wachten,’ beloofde zij hem en huilend vervolgde ze haar betoog: ‘Ik weet dat je gaat. Je vertrekt, je moet terug naar het begin. Vanaf daar kun je weer verder met leven. Je zult alles opnieuw ontdekken en jezelf leren kennen. Als je terugkomt, zal ik hier nog steeds zijn. Ik heb de tijd.’ Even veegde ze met haar handen langs haar ogen. ‘Ik heb de tijd,’ herhaalde ze toen. Ze zag zijn silhouet de zonsondergang tegemoet gaan. Donker tekende hij zich af tegen een lucht van vurige kleuren. De golven rolden zachtjes over het strand en vormden kleine zanderige ribbeltjes. Dit zou een mooi afscheid geweest zijn, ware het niet dat ze hem nog zoveel wilde vertellen. ‘Ik houd van je,’ riep ze hem geluidloos achterna. ‘Als je terugkomt en je wilt me nog, vertel het me. Vertel het me alsjeblieft.’ Sierlijk stond ze op. Tranen vonden zich een weg over haar wangen en gleden haar hals in. ‘Je zult me nooit meer willen zien, zoveel pijn heb ik je gedaan. Het was mijn schuld. Het was allemaal mijn schuld, ik had dit kunnen voorkomen. Ik was immers degene die jou kwetste, die van je hield tot ze begon te haten. Ik zal je niet smeken om terug te komen. Wij blijven gelijk en intussen ben ik minderwaardig. Als ik me niet zo egoïstisch gedragen zou hebben, was je nog hier.’
De zwarte schim draaide zich om alsof hij haar gehoord had en zwaaide, een lange veeg langs de lucht.
Ze rende hem achterna. Haar voeten gooiden wolkjes droog zand in de lucht, heet aan haar voeten, maar dat had ze ervoor over. Ze rende tot ze niet meer kon en zelfs toen ging ze nog door. Voor hem had ze dat over, zoals hij zoveel voor haar over had gehad. Toen ze hem bereikt had, stond ze plotseling stil. Voorzichtig strekte ze een hand naar hem uit en legde die op zijn schouder. Met een ruk draaide hij zich om, alsof hij geschrokken was van haar aanraking. Ze zag dat zijn ogen vol tranen stonden. ‘Kom bij me terug,’ fluisterde ze.
Ze deed het niet. Ze bleef stil op haar plek staan, haar rug naar de wereld toe en haar ogen aan hem vastgeplakt. Heel diep ademde ze in, om daarna weer los te barsten: ‘Je kunt het niet meer. Evenmin kan ik het nog, vanbinnen verteer je mij, ook al heb je dat niet door. Ik zal je missen.’ Hij verdween langzaam uit haar blikveld. Hoe verder hij liep, hoe minder zij hem zag. Hij loste op in het niets en viel haar herinneringen binnen. Met één eenzame vinger streek ze de huid onder haar ogen droog. ‘Ik zal sterk blijven. Ik zal je missen, mis je nu al, maar ik zal mijzelf niet verliezen in dat verdriet. Ik zal sterk zijn en doorleven.’ Het was een belofte aan hem en aan de rest van haar leven. ‘Ik mis je. Ik houd van je.’ Even was ze stil. ‘Ik zal altijd op je blijven wachten.’
De zon ging onder.
------------------------------------------------------------------------------------
Ja, dit stukje is cliché, maar: commentaar?
__________________
Veel lopen, langzaam water drinken.
|