Het naamwoordelijk gezegde uitleggen met de zin die je geeft is een beetje lastig, want daar zit geen naamwoordelijk gezegde in.
Een naamwoordelijk gezegde bestaat uit een koppelwerkwoord en een naamwoordelijk deel. Koppelwerkwoorden kunnen zijn: schijnen, blijken, zijn, etc. Waarschijnlijk is er wel een lijstje op internet te vinden. Het naamwoordelijk deel is de eigenschap die iets zegt over het onderwerp. Bijvoorbeeld:
Hij is leraar.
'Hij' is het onderwerp, 'is' is het koppelwerkwoord (komt van het werkwoord 'zijn' af) en 'leraar' is het naamwoordelijk deel, 'leraar' zegt namelijk iets over 'hij'. Het koppelwerkwoord en het naamwoordelijk deel vormen samen het naamwoordelijk gezegde.
Nog een voorbeeld:
Ik was gisteren hartstikke moe
'Ik' is het onderwerp, 'was' het koppelwerkwoord, en 'hartstikke moe' het naamwoordelijk deel. 'was' en 'hartstikke moe' vormen dus samen het naamwoordelijk gezegde.
De bijwoordelijke bepalingen in een zin (er kan er 1 in zitten, kunnen er ook meer in zitten) zijn eigenlijk altijd de zinsdelen die overblijven nadat je onderwerp, gezegde, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp eruit hebt gehaald. Een bijwoordelijke bepaling geeft bijvoorbeeld aan hoe iets gebeurde, wanneer iets gebeurde, waarom iets gebeurde, of waar iets gebeurde. Jouw voorbeeldzin:
Na zijn ontslag: bijwoordelijke bepaling (geeft aan wanneer het gebeurde)
is: persoonsvorm en deel van het gezegde
de baas uit zin 10 van opdracht 10: onderwerp
met de noorderzon: bijwoordelijke bepaling (geeft aan 'hoe hij vertrok')
vertrokken: andere deel van het gezegde.
Haal dus eerst onderwerp, gezegde eruit, zoek dan naar het lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp (deze hoeven er niet altijd in te zitten, jouw voorbeeld zin bewijst dit), alles dat dan overblijft is bijwoordelijke bepaling.
__________________
Shake your body like the dance//
Laatst gewijzigd op 10-11-2010 om 20:14.
Reden: nog iets toegevoegd
|