Z- en F-hoeken gaan over dat je weet dat bepaalde hoeken gelijk zijn, als lijnen elkaar op een bepaalde manier kruizen. Namelijk op de volgende manier:
De twee rode hoeken zijn hetzelfde, de twee blauwe hoeken ook. In het bovenste figuur zijn het Z-hoeken, want als je naar de zwarte lijnen kijkt, dan zie je dat ze een Z vormen (wiskundiger: twee evenwijdige lijnen die gesneden worden door een rechte lijn, dan is de kleinste hoek tussen de evenwijdige lijn en de snijdende lijn in beide gevallen gelijk). Het onderste figuur laat F-hoeken zien, en de zwarte lijnen vormen er een F (opnieuw twee evenwijdige lijnen en een rechte lijn, alleen gaat het hier om andere hoeken, namelijk de hoeken die aan dezelfde kant - onder dan wel boven - de evenwijdige lijn ligt).