Hoi Iedereen,
Voor Nederlands moet ik een aantal gedichten moeten analyseren. Nu heb ik er al een paar geanalyseerd, maar sommigen lukken echt niet. Ik heb namelijk heel veel moeite met het benoemen van het metrum van de volgende twee gedichten:
Alse die vogel vroelīchen
Den sumer singende enpfān,
Und der walt ist loubes rīche
Und die bluomen schōne stān,
Sō ist der winter gar vergān.
Mīn reht ist, das ich wīche
Dar mīn herze staeteclīche
Von minnen je was untertān.
(Gedicht 1)
Metrum
ZIE je ik hou van je,
ik vin je zoo lief en zoo licht
je oogen zijn zoo vol licht,
ik hou van je, ik hou van je.
En je neus en je mond en je haar
en je oogen en je hals waar
je kraagje zit en je oor
met je haar er voor.
Zie je ik wou graag zijn
jou, maar het kan niet zijn,
het licht is om je, je bent
nu toch wat je eenmaal bent.
O ja, ik hou van je,
ik hou zoo vrees'lijk van je,
ik wou het helemaal zeggen
Maar ik kan het toch niet zeggen.
(Gedicht 2)
Jullie zouden mij echt enorm helpen! Ook al is het er maar één!
Alvast bedankt!