Hij verzocht ons allemaal op te staan. We stonden met onze gezichten naar het gangpad. En daar ging hij. Mijn vader en zijn drie zoons droegen hem naar buiten. En wij bleven achter. Mama kon zich niet goed houden en ik zag oma haar bril even af doen. Mijn kleine zusje greep mijn hand en we zagen dat buiten de kist werd ingeladen. Daarna moesten wij er achteraan lopen en mochten we plaats nemen in de grote zwarte auto’s.
Het gras was modderig. Een diepe kuil was gegraven. Ik stond aan het randje en ik kreeg even de neiging er in te springen. Maar het was zo diep, ik had vast een been gebroken en dus bleef ik staan. Er werd een zegen uitgesproken en daarna zakte de kist weg. Daar ging hij. Zou hij het daar niet koud hebben, schoot door mijn hoofd. Soepel zakte hij naar beneden. Niet eens schokkerig en dat had ik wel verwacht. Maar ze hadden respect voor hem en heel rustig ging hij de grond in. Mijn tante pakte een rieten mand met bloemblaadjes en om de beurt strooiden we ze op zijn kist. “Dag opa”, fluisterde ik. “Welterusten pa”, zei mijn oom.
We konden zijn kist niet meer zien door alle boeketten, rozen en ons grote bloemstuk. Ik had een brok in mijn keel, maar ik slikte hem weg. Ik had de hele dag nog niet gehuild.
We moesten afscheid nemen van de begrafenisondernemer. Hij had ook gelijk, want we moesten naar binnen. Het was te koud om buiten te blijven staan. Maar het idee dat ik de kist nooit meer zou zien, dat ik mijn opa nooit meer zou zien, stond me niet aan en ik bleef maar over mijn schouder kijken toen ik weg liep. Maar andere mensen wilden ook nog even gedag zeggen en ze gingen er voor staan, zodat ik niets meer kon zien.
Binnen voelde ik me een handjesgeefautomaat, want aan de lopende hand moesten we handen geven. Opa had veel vrienden, dacht ik, toen er nog steeds geen einde aan de rij kwam. De broodjes waren op en ik had erg veel honger. Eindelijk waren we klaar.
“Denk jij ook steeds: jammer dat opa er niet bij is?”, vroeg mijn zusje. “Maar hij is er wel”, antwoordde ik en ik wees naar een lege stoel. “Misschien zit hij daar wel.” Mijn zusje wees naar de muur. “Of hij staat daar met zijn wandelstok.” “Of misschien zit ik wel bij hem op schoot.” We zwegen. We misten hem zo dat we het niet konden bevatten.
En we zullen hem altijd blijven missen.
__________________
Hm... Larstig... ;)
|