Ik ben echt niet goed in Frans, maar van sommige dingen denk ik wel te weten wat ze betekenen:
phrase affirmative = bevestigende zin (+)
VB: C´est vrai. (=Het is waar)
phrase interrogative = Vragende zin (?)
VB: C´est vrai? (=Is het waar?)
phrase négative = ontkennende zin (-)
VB: Ce n´est pas vrai. (=Het is niet waar.)
les pronoms relatifs = betrekkelijke voornaamwoorden
VB: Le garcon qui marche. (= De jongen die loopt.) (P.S. ik weet niet zeker of dit een goed voorbeeld is.)
les conjonctions = voegwoorden (=woorden die je tussen twee zinnen moet zetten als je er één zin van maakt)
VB: Ik ga naar school. Ik ga naar de supermakt. --> Ik ga naar school en (ik ga) naar de supermarkt.
Je vais a l´école et (je vais) au supermarché.
les adverbes = bijwoorden (= zeggen meestal iets over een bnw, ww of over een ander bw.
VB: Je vais vite. = Ik ga snel.
Uitleg: Vite (snel) zegt iets over vais (ga).
les comparaisons = vergelijkingen
Ik weet niet wat je hiermee bedoelt. Misschien de vergrotende trap (comparatif) en de overtreffende trap (superlatif)? Deze theorie is vrij simpel maar er zijn natuurlijk altijd uitzonderingen. De normale regel is: voor een vergrotende trap zet je plus voor het bnw en voor de overtreffende trap zet je le plus, la plus of les plus voor het bnw.
VB: sucré - plus sucré - le plus sucré = zoet, zoeter, zoetst
Ik weet niet of ik nu je vragen heb beantwoord, maar ik zou het iig nog ff door iemand anders van het forum laten controleren, want ik hoef namelijk geen frans meer te kunnen spreken voor school (en dit doe ik dus ook niet meer), en het zit dus waarschijnlijk vol met fouten...
|