Als goedmaker voor de tekst van gisteren.
- - -
Simon hield nooit erg van koffie. Ach, in de vroege morgens van zijn jeugd had hij smachtend naar zijn koffieslurpende ouders gekeken, maar zelf propte hij een droge boterham pindakaas in zijn mond. Hij nam wel vaak een slok koffie, maar kon er niet van genieten. Bittere troep die hem deed kokhalzen. De geur bezorgde hem hoofdpijn. Alleen als hij de kop in zijn kleine knuisten volgegooid had met suiker en melk kon hij het drinken. Maar deze zoete verlichting had niets te maken met de oprechtheid van zwarte koffie.
Maar Simon had geen ruggengraat en toen hij eenmaal op een kantoor kwam te werken, dronk hij gretig mee met alle koffie. Na zijn eerste dag kwam hij opgewonden thuis. Hij had nog nooit zo hard gefietst en voelde zich opperbest. Hij keek in de spiegel en trok zes gekke bekken binnen de twee seconden. Hij glimlachte als een debiel en wist het van zichzelf. Trillend en trommelend zat hij aan tafel. Ja, Simon had er zin in.
Het probleem was dat er geen ‘er’ bestond. Simon deed zijn saaie en simpele werk op het kantoor en thuis vegeteerde hij verder. Hij goot zich tegenwoordig elke morgen aan zijn eenzame keukentafel vol met koffie, ook op vrije dagen. Hij deed niets, maar zat stampvol cafeïne. Met trillende vingers en bewegende schaduwen in zijn ooghoeken die wegsprongen als hij zich omdraaide, kwam hij het merendeel van de dagen door.
Natuurlijk sliep hij niet goed meer. De cafeïne kon zijn vermoeide lichaam nog een poos voortslepen, maar zijn geest was een racewagen die met lekke banden voorknalde. Op zijn werk maakte hij schijnbewegingen om de aanvallen van zijn monitor te kunnen ontwijken. Collega’s bleven hem koffie inschenken, maar meldden het vreemde gedrag wel aan de baas. Met de diagnosis ‘overwerkt’ kwam Simon thuis te zitten.
Ach, misschien wel beter ook. Zo had hij veel meer tijd op koffie te zetten en te drinken. Na zijn nieuwe ervaring wist hij dat de koffie thuis altijd beter was dan op de zaak. En als je graag koffie drinkt, is het dus fijn om meer thuis te zitten. De reeds met koffie gevulde Simon raakte nog voller en zijn rode ogen raasden door de eindeloze waanzin van een doodnormaal, saai bestaan. Van slapen kwam niets meer terecht; hij hoefde toch niet uitgerust ergens naar toe. Zijn lichaam verzwakte en onder het gewicht van zijn nieuwe, smerige baard hing zijn hoofd steeds lager. Het duurde niet lang voor hij de kunst van het liggend koffie zetten en drinken onder de knie had en zijn bed niet meer uit hoefde te komen.
Maar de koffiepot was geen hoorn des overvloeds en de bus met poeder ook niet. Simons ledematen waren breekbare stokken die in een vloeibare lucht naar onzichtbare punten zwabberden. Met veel moeite kreeg hij de bus te pakken en kon hij in de diepte ervan turen. Leeg. Het woord bleef zich herhalen in zijn hoofd. Een stoomturbine die op volle toeren stampte, maar aan een flinterdun koord hing. Hij probeerde uit bed te komen, maar kon zijn knokige massa slechts op de grond werpen. Kwijlend klauwde hij naar het koffiezetapparaat, maar het tapijt golfde de machine steeds buiten het bereik van zijn zwalkende armen. Links en rechts van hem stonden schaduwen met drietanden die hem uitlachten. Hij draaide zijn hoofd, om ze weg te jagen, maar ze bleven staan. Hij wentelde zich met een schok op zijn rug en keek omhoog. Zijn kamer was hoog boven hem, zonder vloer. Zelf zakte hij steeds dieper de kou in.
Hij draaide rond in zwarte bitterheid. Zijn lichaam was verlamd en zijn geest was stilgevallen. Met moeite kon hij woorden verbinden aan wat hij zag en voelde, maar alle verbanden braken. Hij kwam terecht in een gewelddadige draaikolk en een helder getik schelde in de verte. Nergens was zoetheid of verlichting.
- - -
LUH-3417
|