Hey, ik ga een toelatingsexamen doen voor Geneeskunde in België en in dat examen komt ook stof over cyclometrie. Nou heb ik wat sites gevonden die daarover gingen en ik snap dat een cyclometrische functie simpelweg de inverse functie is van een sinus/cosinus/tangens.
Dus ik ging een opgave erover maken in een proefexamen, krijg ik dit:
"De waarde van tg ( Bgcos (-1/2) ) waarbij de cyclometrische functie Bgcos de inverse functie is van de cos functie, is"
(A) -√(3)
(B) √(3)
(C) √(3)/3
(D) -√(3)/3"
Kan iemand me uitleggen wat het goeie antwoord moet zijn? Het moet dus -√(3) zijn maar ik snap echt niet waarom. Als ik in mijn rekenmachine cos
-1 (-1/2) invul komt er heel wat anders uit.
Het probleem is dat ik deze stof nog nooit op school heb gehad en nu dus wel moet weten voor dat examen. Hopelijk kan iemand me helpen