|
Hallo,
Ik zit met een groot probleem want ik heb morgen een proefwerk van biologie, maar kom niet uit deze opgave over de Hardy-Weinberg Theorie:
Bij een bepaalde wespensoort is het allel voor zwarte oogkleur dominant over het allel voor bruine oogkleur. Het allel voor lange borstelharen is dominant over het allel voor korte borstelharen.
Uit een populatie van deze wespensoort worden 400 individuen gevangen. De fenotypen van de gevangen wespen zijn:
- zwarte oogkleur en lange borstelharen: 288 individuen
- zwarte oogkleur en korte borstelharen: 96 individuen
- bruine oogkleur en lange borstelharen: 12 individuen
- bruine oogkleur en korte borstelharen: 4 individuen
Wat is de genfrequentie van het allel voor bruine oogkleur? En wat de genfrequentie van het allel voor korte borstelharen?
Genfrequentie voor bruine oogkleur Genfrequentie voor korte borstelharen
A 0,01 0,01
B 0,04 0,25
C 0,08 0,5
D 0,2 0,5
Het juiste antwoord is: D.
Ik kom echter niet verder met redeneren dat 4% van de populatie die bruine oogkleur heeft en 25% van de populatie korte borstelharen heeft, maar waarom is het dan toch 0,2 en 0,5??
Ik hoop dat iemand me nog kan helpen..
In ieder geval bedankt
|