|
De wereld voorbij
Ze kon niet meer, ze was op. Volledig uitgeteld viel ze neer op haar bed. Haar ogen vielen vanzelf dicht, zo moe was ze. Hoewel ze die dag totaal niets had uitgevoerd, kon ze nu geen vin meer verroeren. Ze voelde zich alsof ze een marathon had gelopen en tegelijkertijd voelde ze zich ontzettend leeg, onvolmaakt. Ze was in de war, had de hele dag lopen piekeren over zichzelf en haar leven. Waarom deed ze zoals ze deed? Waarom voelde ze zich de ene dag alsof ze alles kon doen wat ze wilde en de volgende dag alsof ze in een klein kooitje zat? Waarom deed ze dan weer wild en gek en was ze het volgende moment stil en verdrietig? Wie was ze? Waarom leek het soms net alsof ze meerdere personen was?
De spanning van het vele denken zat nog in haar lichaam, maar nu ze in haar bed lag, werd ze langzaam rustig. De vragen en gedachtes, die eerst nog door haar hoofd raasden, kwamen steeds langzamer en uiteindelijk viel ze in slaap.
Gras was niet gewoon gras. Er was geel gras, bruin gras en groen gras. Dikke en dunne grassprietjes, korte en lange. Ronde stevige en platte sprietjes. En al die grassprietjes samen vormden een gigantisch groen tapijt. Een tapijt waardoor je al die kleine individuele grassprietjes niet meer zag ,alles was één grote brei geworden.
Het meisje zat op het gras over dit alles na te denken, toen er een wolk voor de zon schoof. Ineens was het koud en leek het frisse grastapijt een donkere, oneindige massa. Waar ze ook keek, overal was gras. Miljoenen grassprietjes bij elkaar.
Ze moest hier weg. Ze stond op, klopte wat losse sprietjes van haar broek en begon te lopen. Voor het donker werd moest ze het einde van het grasveld hebben bereikt, dat was het enige dat ze wist. Maar waar was het einde? Welke kant moest ze op? Het scheen niet veel uit te maken, het leek wel alsof er gewoon geen einde was. Toch bleef ze lopen, steeds weer zette ze haar ene voet voor de andere. Het was het enige wat ze kon doen. Maar met elke stap die ze zette, werd het een beetje donkerder. En ze moest hier weg zijn voordat het donker was, anders zou ze verloren zijn. Ze begon te rennen, maar het leek net alsof het steeds sneller donker werd. Het was een strijd die ze nooit kon winnen en ze wist het. Het donker zou haar opslokken, ze zou voorgoed verloren zijn. Ze zou eeuwig moeten blijven zoeken...
Het meisje sperde haar ogen wijd open, draaide zich toen op haar andere zij en sliep weer verder.
De kamer waarin ze lag, was volledig zwart geschilderd. Er viel wat zonlicht door een klein tralieraampje, dat was het enige kleurrijke dat ze zag. Ze lag in een smal metalen bed en staarde naar het hoge plafond. Vaag hoorde ze buiten kinderstemmen. Ze klom uit bed om uit het raam te kunnen kijken en rilde toen haar blote voeten de betonnen vloer raakten. Het was ijskoud in het kamertje. Pas nu merkte ze dat er geen deur was en ineens raakte ze in paniek. De paniek sloeg om in woede en wanhoop toen ze door het tralieraampje kinderen in de sneeuw zag spelen. Ze wou meedoen, maar het kon niet. Woedend rukte ze aan de tralies, die niet eens wat meegaven. Ze gilde, krijste, huilde, maar het maakte allemaal niets uit. De kinderen speelden gewoon verder en zij zat gevangen. Terwijl de rest van de wereld plezier maakte, moest zij in dit zwarte kamertje blijven.
Nog steeds rukte ze aan de tralies, ze gooide haar hele lichaam tegen de muur. Het deed pijn, maar ze merkte het nauwelijks. Ze zou net zo lang doorgaan tot de tralies het begaven, ze zou zich niet laten weerhouden door vermoeidheid en pijn. En ondertussen huilde ze maar door, terwijl een paar meter van haar vandaan, onbereikbaar ver, kinderen speelden. Het leek alsof ze onzichtbaar was, alles wat ze deed was zinloos. Toch ging ze door, ze moest uit dat kamertje. Ze mocht niet anders zijn...
Met een schok werd ze weer wakker, verwarder dan ooit. Het had zo echt geleken, ze was gewoon dat meisje. Ze voelde de pijn nog in haar lichaam en toen ze met haar hand langs haar wang streek, voelde ze de tranen. Hoe kon het dat ze nu hier in haar bed lag? Was ze dan toch meerdere personen tegelijk? Vermoeid sloot ze haar ogen. Ze wilde daar helemaal niet over nadenken. Morgen zou het vast beter gaan, morgen zou ze zich misschien zichzelf weer voelen.
De schemering was overgegaan in duisternis en het meisje rende nog steeds. Ze was moe, bang en wanhopig, maar ergens diep in haar zat de overtuiging dat er ergens licht was. Hoe dat licht eruit zag en hoe ze het kon bereiken, wist ze niet. En daarom bleef ze maar rennen, uren-, dagenlang. Op een gegeven moment ging het gras over in sneeuw. Zuivere, witte sneeuw die wel licht leek te geven. Het meisje stopte met rennen en voelde dat de redding nabij was. Rustig liep ze over de sneeuw, totdat ze bij een zwarte hut kwam. Of nee, het was helemaal geen hut, het was een betonnen bouwwerk met een tralieraampje. Onder het raampje lag een gereedschapskist.
Ze had zichzelf zo hard tegen de muur gegooid dat ze een tijdje haar bewustzijn had verloren. Toen ze bij haar positieven kwam, hoorde ze een vreemd geluid, alsof er iemand aan het zagen was. Ze keek om zich heen en zag dat er iemand de tralies aan het verwijderen was. Eerst voelde ze enkel verbijstering, daarna kwam de opluchting. Het raam was niet zo heel groot, maar ze zou er doorheen passen. Ze zou eindelijk vrij kunnen zijn.
Met toch nog wat aarzelende passen liep ze naar het raam toe. “Hallo,” fluisterde ze zachtjes. De persoon die de tralies verwijderde was een meisje van haar leeftijd. Hoewel ze elkaar recht aankeken, hoorde het meisje haar niet door de herrie, maar ze lachte wel naar haar. Haar ogen stonden verdrietig, maar opgelucht.
Na een kwartiertje waren de tralies verwijderd. De meisjes lachten naar elkaar en probeerden toen op precies hetzelfde moment door het raam te kruipen. Maar ze botsten niet tegen elkaar aan, integendeel. Ze losten op in elkaars lichaam, in elkaars vrijheid.
Zodra het meisje haar ogen opensloeg, vergat ze de droom. Haar hoofd was helder en licht, ze had zich in tijden niet zo goed gevoeld. Het was alsof er eindelijk een puzzelstukje op de juiste plaats was gevallen, alsof ze voor het eerst kennis maakte met vrijheid en geluk.
Ze voelde zich volmaakt.
__________________
Het werkelijke leven is een veel oppervlakkiger gedoe dan men zichzelf bekennen wil. (T. Thijssen)
|